Hades zuchtte. Het was niet de bedoeling dat mensen twee keer op zijn eiland kwamen. Maar goed, hij had een nieuwe bij zich. Hij stond op uit zijn troon en liep naar de Styx, de rivier van de doden. Charon voer hem over naar het eiland, dat meteen gehuld werd in dikke mist.
Uit de mist stapte, alleen zichtbaar voor Nerissa, een reusachtig monster. Hij was minstens twee keer zo groot als een mens, het leek alsof hij gemaakt was van mist, had de manen van een leeuw, de staart van een tijger, de mond van een krokodil, de benen van een paard en het bovenlijf van een mens. "Ik ben blij om te zien dat mijn oorlog al mensen over laat stappen," zei Hades, door de mond van het monster. "Jouw opdracht is het tegenovergestelde van je vorige. Eerst heel Griekenland veroveren, als dat niet lukt alleen Olympia, en dan de Olympus aanvallen en de goden eraf gooien." Het monster verdween weer in de mist, die ook meteen verdween. In zijn veerboot zuchtte Hades, het was vermoeiend.